Bijna dagelijks rijd ik langs de relrotonde van Urk.
Als je aan komt rijden, of langs komt fietsen, dan zie je een ronde plek, duidelijk zwartgeblakerd van het vele vuur dat er gewoed heeft. Je ziet half afgebrande materialen liggen, troosteloos op een hoop. Er groeit geen gras, er wuiven geen gezellige siergrassen, en er valt geen kleur te bekennen. Er steken 4 paaltjes uit de grond, die met gelijke afstand de rotonde een kader geven, en aangeven dat je eromheen kunt.
Het is een altaar geworden.
Hier wordt door jongeren iets geofferd. ‘Ik geef opdat u geeft.’ (Wat precies, geen idee trouwens).
(Hoe toepasselijk ook dat het woord altaar verwant is met het Latijnse woord adolare wat verbranden betekent).
Deze gedachte over dat de rotonde een altaar is geworden waar door jongeren met de regelmaat van klok iets (op)geofferd wordt; is het een gedachte die ik zelf bedacht heb, of die ik al eens van iemand anders heb gehoord of gelezen?
Het laat me niet los. En wanneer bedenk je iets zelf? Is een idee ooit helemaal alleen van jou, of echoot er altijd iets van anderen in door?
‘Wat er is, was er al, en wat er zijn zal, is er al geweest.’ Prediker 3:15